Читать «Нидерландский шутя. 150 анекдотов для начального чтения» онлайн - страница 4

Сергей Павлик

„Dat is inderdaad bijzonder (это в самом деле особенно),” zegt de jager (говорит охотник), „wat moet die hond kosten (ну и сколько же стоит: «должна стоить» эта собака)?”

„Ja”, zegt de verkoper, „hij is natuurlijk niet goedkoop (да, говорит продавец, она, конечно, не дешевая): 5000 gulden”.

„Wat (что?),” zegt de jager, „5000 gulden voor een hond (5000 гульденов за собаку; vijf – пять; duizend – тысяча) die niet kan zwemmen (которая не умеет плавать)?”

Een jager leest een advertentie in de krant: unieke jachthond te koop. Hij besluit te gaan kijken. De verkoper neemt hem mee naar het hok. De jager kijkt en zegt: „Maar dat is gewoon een labrador”.

„Ja”, zegt de verkoper,” maar deze hond is echt uniek. We zullen wel eens even een stukje gaan jagen”.

De verkoper haalt zijn geweer en de twee lopen met de hond naar het meer toe. De verkoper knalt een eend uit de lucht en de eend valt in het water. De hond loopt over het water naar de eend toe, neemt hem in zijn bek en brengt hem over het water lopend mee terug naar de twee mannen.

„Dat is inderdaad bijzonder”, zegt de jager, „wat moet die hond kosten?”

„Ja”, zegt de verkoper,” hij is natuurlijk niet goedkoop: 5000 gulden”.

„Wat,” zegt de jager, „5000 gulden voor een hond die niet kan zwemmen?”

Bijten

(Кусаться)

Op de hoek van de straat (на углу улицы) staat een man met een hond naast hem (стоит один мужчина, рядом с ним собака: «с собакой возле него»). Een andere man komt voorbij (другой мужчина проходит мимо), bekijkt de hond (осматривает собаку) en vraagt (и спрашивает): „Bijt uw hond (ваша собака кусается)?”

„Nee,” zegt de man (нет, говорит мужчина).

De ander streelt de hond (другой гладит собаку) en wordt in zijn hand gebeten (и становится укушенным в его руку = и его кусают в руку).

Terwijl hij zijn bloedende hand met een zakdoek verbindt (перевязывая кровоточащую руку носовым платком; terwijl – в то время как, пока) zegt hij kwaad (говорит он зло/сердито): „Ik dacht (я думал = мне показалось; denken – думать) dat jij gezegd had (что ты сказал) dat je hond niet zou bijten (что твоя собака не укусит: «не укусила бы»; zullen – /выражает долженствование, уверенность/: je zult dat laten – тебе не следует этого делать: «следует это оставить»; morgen zal ik vertrekken – завтра я уеду; /условного наклонения/: ik zou uitgaan – я бы вышел)!”

„Dat klopt”, zegt de eerste man (это так, говорит первый; kloppen – хлопать; dat klopt! – это верно!, вот именно!). Maar dit is mijn hond niet (но это не моя собака)”.